The Apparition
WHEN by thy scorn, O murd'ress, I am dead,
And that thou thinkst thee free
From all solicitation from me,
Then shall my ghost come to thy bed,
And thee, feign'd vestal, in worse arms shall see :
Then thy sick taper will begin to wink,
And he, whose thou art then, being tired before,
Will, if thou stir, or pinch to wake him, think
Thou call'st for more,
And, in false sleep, will from thee shrink :
And then, poor aspen wretch, neglected thou
Bathed in a cold quicksilver sweat wilt lie,
A verier ghost than I.
What I will say, I will not tell thee now,
Lest that preserve thee ; and since my love is spent,
I'd rather thou shouldst painfully repent,
Than by my threatenings rest still innocent.
De verschijning
(vertaling door Jules Grandgagnage)
Mijn lief, mijn moordenaar, als door je spot
je mij de dood hebt ingejaagd, rust niet,
Zelfs dan ben je van mij nog niet verlost,
Want ik kom terug om aan je bed te spoken,
En zie jou, valse maagd, in andere armen
Slechter dan de mijne; je kaarsvlam beeft,
Maar hij blijft stil als je hem duwt en knijpt,
Hij denkt dat je hem roept om meer
Maar is te moe en wil van jou niets weten,
Hij doet alsof hij slaapt en draait zich om,
En dan, mijn espenwit verwaarloosd wicht,
Lig jij in koud kwikzilveren zweet gebaad,
Nog meer een spook dan ik.
Wat ik zal zeggen dan, vertel ik niet,
Ik wil je niet behoeden voor je angst;
Mijn liefde is opgebruikt; en ik verkies
dat je berouw in pijnen ondergaat.