Dante Alighieri: La Divina Commedia
DE HEL ZANG II
Inferno • Canto II
Lo giorno se n’andava, e l’aere bruno
toglieva li animai che sono in terra
da le fatiche loro; e io sol uno
m’apparecchiava a sostener la guerra
sì del cammino e sì de la pietate,
che ritrarrà la mente che non erra.
O muse, o alto ingegno, or m’aiutate;
o mente che scrivesti ciò ch’io vidi,
qui si parrà la tua nobilitate.
Io cominciai: «Poeta che mi guidi,
guarda la mia virtù s’ell’ è possente,
prima ch’a l’alto passo tu mi fidi.
Tu dici che di Silvïo il parente,
corruttibile ancora, ad immortale
secolo andò, e fu sensibilmente.
Però, se l’avversario d’ogne male
cortese i fu, pensando l’alto effetto
ch’uscir dovea di lui, e ’l chi e ’l quale
non pare indegno ad omo d’intelletto;
ch’e’ fu de l’alma Roma e di suo impero
ne l’empireo ciel per padre eletto:
la quale e ’l quale, a voler dir lo vero,
fu stabilita per lo loco santo
u’ siede il successor del maggior Piero.
Per quest’ andata onde li dai tu vanto,
intese cose che furon cagione
di sua vittoria e del papale ammanto.
Andovvi poi lo Vas d’elezïone,
per recarne conforto a quella fede
ch’è principio a la via di salvazione.
Ma io, perché venirvi? o chi ’l concede?
Io non Enëa, io non Paulo sono;
me degno a ciò né io né altri ’l crede.
Per che, se del venire io m’abbandono,
temo che la venuta non sia folle.
Se’ savio; intendi me’ ch’i’ non ragiono».
E qual è quei che disvuol ciò che volle
e per novi pensier cangia proposta,
sì che dal cominciar tutto si tolle,
tal mi fec’ ïo ’n quella oscura costa,
perché, pensando, consumai la ’mpresa
che fu nel cominciar cotanto tosta.
«S’i’ ho ben la parola tua intesa»,
rispuose del magnanimo quell’ ombra,
«l’anima tua è da viltade offesa;
la qual molte fïate l’omo ingombra
sì che d’onrata impresa lo rivolve,
come falso veder bestia quand’ ombra.
Da questa tema acciò che tu ti solve,
dirotti perch’ io venni e quel ch’io ’ntesi
nel primo punto che di te mi dolve.
Io era tra color che son sospesi,
e donna mi chiamò beata e bella,
tal che di comandare io la richiesi.
Lucevan li occhi suoi più che la stella;
e cominciommi a dir soave e piana,
con angelica voce, in sua favella:
“O anima cortese mantoana,
di cui la fama ancor nel mondo dura,
e durerà quanto ’l mondo lontana,
l’amico mio, e non de la ventura,
ne la diserta piaggia è impedito
sì nel cammin, che vòlt’ è per paura;
e temo che non sia già sì smarrito,
ch’io mi sia tardi al soccorso levata,
per quel ch’i’ ho di lui nel cielo udito.
Or movi, e con la tua parola ornata
e con ciò c’ha mestieri al suo campare,
l’aiuta sì ch’i’ ne sia consolata.
I’ son Beatrice che ti faccio andare;
vegno del loco ove tornar disio;
amor mi mosse, che mi fa parlare.
Quando sarò dinanzi al segnor mio,
di te mi loderò sovente a lui”.
Tacette allora, e poi comincia’ io:
“O donna di virtù sola per cui
l’umana spezie eccede ogne contento
di quel ciel c’ha minor li cerchi sui,
tanto m’aggrada il tuo comandamento,
che l’ubidir, se già fosse, m’è tardi;
più non t’è uo’ ch’aprirmi il tuo talento.
Ma dimmi la cagion che non ti guardi
de lo scender qua giuso in questo centro
de l’ampio loco ove tornar tu ardi”.
“Da che tu vuo’ saver cotanto a dentro,
dirotti brievemente”, mi rispuose,
“perch’ i’ non temo di venir qua entro.
Temer si dee di sole quelle cose
c’hanno potenza di fare altrui male;
de l’altre no, ché non son paurose.
I’ son fatta da Dio, sua mercé, tale,
che la vostra miseria non mi tange,
né fiamma d’esto ’ncendio non m’assale.
Donna è gentil nel ciel che si compiange
di questo ’mpedimento ov’ io ti mando,
sì che duro giudicio là sù frange.
Questa chiese Lucia in suo dimando
e disse:—Or ha bisogno il tuo fedele
di te, e io a te lo raccomando—.
Lucia, nimica di ciascun crudele,
si mosse, e venne al loco dov’ i’ era,
che mi sedea con l’antica Rachele.
Disse:—Beatrice, loda di Dio vera,
ché non soccorri quei che t’amò tanto,
ch’uscì per te de la volgare schiera?
Non odi tu la pieta del suo pianto,
non vedi tu la morte che ’l combatte
su la fiumana ove ’l mar non ha vanto?—.
Al mondo non fur mai persone ratte
a far lor pro o a fuggir lor danno,
com’ io, dopo cotai parole fatte,
venni qua giù del mio beato scanno,
fidandomi del tuo parlare onesto,
ch’onora te e quei ch’udito l’hanno”.
Poscia che m’ebbe ragionato questo,
li occhi lucenti lagrimando volse,
per che mi fece del venir più presto.
E venni a te così com’ ella volse:
d’inanzi a quella fiera ti levai
che del bel monte il corto andar ti tolse.
Dunque: che è? perché, perché restai,
perché tanta viltà nel core allette,
perché ardire e franchezza non hai,
poscia che tai tre donne benedette
curan di te ne la corte del cielo,
e ’l mio parlar tanto ben ti promette?».
Quali fioretti dal notturno gelo
chinati e chiusi, poi che ’l sol li ’mbianca,
si drizzan tutti aperti in loro stelo,
tal mi fec’ io di mia virtude stanca,
e tanto buono ardire al cor mi corse,
ch’i’ cominciai come persona franca:
«Oh pietosa colei che mi soccorse!
e te cortese ch’ubidisti tosto
a le vere parole che ti porse!
Tu m’hai con disiderio il cor disposto
sì al venir con le parole tue,
ch’i’ son tornato nel primo proposto.
Or va, ch’un sol volere è d’ambedue:
tu duca, tu segnore e tu maestro».
Così li dissi; e poi che mosso fue,
intrai per lo cammino alto e silvestro.
DE HEL - ZANG II
Vertaling Jules Grandgagnage (2020)
De dag verliep en 't vallend avondrood
onthief de aardewezens van hun werk
maar mij wachtte nog de eenzame taak
om nog een zware strijd te voeren
zowel met de reisweg als met het mededogen
wat nu mijn geest zal schilderen zonder af te dwalen.
O, Muzen! O, Genie! Help mij nu!
O, geest die wat ik zag heeft opgetekend,
hier zal uw adeldom uit blijken.
"O, Dichter, die mij leidt," zo hief ik aan,
"Kijk of mijn kracht wel zal voldoen
voordat Gij mijn stappen kunt vertrouwen.
Gij zegt dat Silvius' vader, Aeneas,
ofschoon vergankelijk, toch 't pad vond
naar onsterfelijkheid en dat ook merkbaar was
Maar als de tegenstander van alle kwaad
hem die gunst schonk, wetend van 't gevolg,
het wie en wat er uit hem voort ging komen,
dan zal het niemand met verstand bevreemden
dat hij als vader van het edele Rome
en van zijn imperium werd gekozen:
wat aantoont, zo we de waarheid willen spreken,
dat hij bestemd was voor de heilige plaats
waar de opvolger van Petrus zetelt.
Op deze tocht die u zo looft,
vernam hij dingen die zijn overwinning
en de paarse pausenmantel mogelijk maakten.
Toen steeg het Vat der uitverkiezing ten hemel
om kracht voor het geloof te vinden
waarmee de weg naar verlossing begon.
Maar waarom zou iemand mij die tocht vergunnen?
Ik ben Aeneas niet, noch ben ik Paulus;
Noch ik noch iemand anders vindt me dit waardig.
En daarom zou het dwaasheid wezen,
liet ik mij tot die tocht bewegen.
U bent wijs, begrijpt waarom ik het niet overweeg."
Zoals hij die niet meer wil wat hij wilde
en door nieuwe gedachten zijn doel verandert,
en zijn eerste plan geheel laat varen,
zo werd ik op die donkere heuvel,
toen ik na diep beraad afzag van die taak
die ik zo haastig ondernomen had.
"Als ik uw woorden goed heb begrepen,"
hernam de schim van de grootmoedige,
"is uw ziel beledigd door uw lafheid
die een mens vaak hindert en hem afkeert
van een eervolle onderneming
zoals slecht zicht met schuwe dieren doet.
Maar om je van deze vrees af te helpen,
zeg ik je waarom ik kwam en wat ik hoorde
toen ik voor het eerst je smart vernam.
Ik was een van hen, in spanning wachtend,
toen een dame mij riep, schoon en vroom,
zodat ik haar verzocht mij te bevelen.
Haar ogen straalden lichter dan de sterren
toen ze zoet en zacht begon te praten,
mij toesprekend met een engelenstem:
"O, hoffelijke ziel van Mantua,
wiens wereldlijke faam nooit zal vergaan
zolang de wereld bestaat, bestaat zij ook.
Mijn vriend, hoewel geen vriend van het fortuin,
werd op de doodse helling zo gehinderd
dat hij van angst zijn weg verlaten heeft;
Ook vrees ik dat hij te ver van 't pad is afgeweken,
dat ik ter redding te laat ben opgestaan,
na alles wat ik hoorde van de hemelingen.
Maar haast u nu om hem ter hulp te schieten
met uw wijs en sierlijk woordenspel
sta hem zo bij dat ik gerust kan zijn.
Beatrice ben ik, die u gebiedt te gaan,
Waar ik vandaan kom, wil ik nu wederkeren;
Liefde was het die mij dwong te spreken.
Als ik weer voor mijn Heer kom staan,
dan zal ik lovend spreken over u."
Zo sprak zij, en toen nam ik het woord:
"'O Vrouwe van de deugd, alleen door jou
overtreft de menselijke soort alles
in de hemel met de kleinste sferen.
Uw gebod heeft mij zo goed bevallen,
dat 't snel uitvoeren nog te traag zou lijken
Het is onnodig mij nog meer te openbaren.
Maar zeg me: Wat is de reden dat u niet schuwt
om hier naar dit middelpunt af te dalen
vanuit die ruime plaats waar u naar snakt?"
"Vermits u zo begeert om dit te weten,
zal ik het in het kort vertellen", sprak zij,
"waarom ik hier onbevreesd durf binnentreden.
Bevreesd moet men uitsluitend zijn voor dingen
die de macht hebben kwaad te doen;
de andere niet, omdat zij niet vreselijk zijn.
Ik ben gemaakt door God, Hem zij dank!
Uw ellende kan mij dus niet raken,
noch vallen vlammen van het vuur mij aan.
Een edele vrouw erbarmt zich in de hemel
over het obstakel waarheen ik u zend,
om 't harde hemels oordeel te verzachten.
In haar smeekbede verzocht zij Lucia
en zei: "Nu heeft uw getrouwe u nodig,
ik leg zijn lot en heil dus in uw handen."
Lucia, vijand van alles wat hard en wreed is,
verrees uit haar zetel en kwam naar de plaats
waar ik zat naast de oude Rachel.
"Beatrice", zei ze, "ware lof van God,
Waarom help je hem niet, die jou zo liefhad,
hij die voor jou opstond uit het gewone volk?
Haat je medelijden zijn tranen niet?
En zie je de dood niet die hem bestrijdt
aan de rivier waar de zee geen roem kent?
Nooit waren ter wereld mensen zo vlug als ik
om goed te doen en schade te ontvluchten
nadat ik zulke woorden had gezegd.
Ik kwam hierheen vanuit mijn zalige zetel,
vertrouwend op uw oprechte waardige woorden,
die u eren en hen die u aanhoren."
Nadat zij mij deze kwestie had uitgelegd,
draaide zij al wenend haar glanzende ogen,
hetwelk mij nog meer tot haasten noodde.
En tot jou kwam ik, zoals zij verlangde;
Ik heb je verlost van dat beest, dat jou
de korte weg op de schone heuvel versperde.
Dus: wat is er? Waarom nog blijven staan?
Waarom voedt de lafheid zich met je hart?
Waar is je durf en stoutmoedigheid?
Wetende dat drie zulke Dames welwillend
zorgen voor jou in het hemelhof,
en mijn toespraak jou veel goeds belooft?"
Zoals wat bloeit door nachtvorst eerst gebogen
en gesloten wordt, zich weer opent
en met rechte stengel de zon begroet,
Zo deed ik met mijn vermoeide kracht
toen nieuwe moed mijn hart instroomde
en ik als onverschrokken persoon aanving:
"O barmhartige Zij die mij heeft geholpen!
En hoffelijke Gij die zo snel
haar waarachtige woorden heeft gehoorzaamd!
Gij wist mijn hart met nieuw verlangen te vullen
met uw woorden, waardoor ik nu durf
terug te keren naar mijn eerste voornemen.
Ga nu, mijn gids, mijn heer en mijn meester,
want één enkele Wil stuwt ons beiden."
Zo sprak ik. En toen hij in beweging kwam,
volgde ik hem langs het hoge bospad.
--> Ga verder met De Hel, Zang III
Maak jouw eigen website met JouwWeb