Fragment uit The Prelude: The boat stealing scene
William Wordsworth: boat stealing scene
1799 version
I went alone into a Shepherd’s boat,
A skiff, that to a willow-tree was tied
Within a rocky cave, its usual home.
The moon was up, the lake was shining clear
Among the hoary mountains; from the shore
I pushed, and struck the oars, and struck again
In cadence, and my little boat moved on
Just like a man who walks with stately step
Though bent on speed. It was an act of stealth
And troubled pleasure. Not without the voice
Of mountain echoes did my boat move on,
Leaving behind her still on either side
Small circles glittering idly in the moon,
Until they melted all into one track
Of sparkling light. A rocky steep uprose
Above the cavern of the willow-tree,
And now, as suited one who proudly rowed
With his best skill, I fixed a steady view
Upon the top of that same craggy ridge,
The bound of the horizon—for behind
Was nothing but the stars and the grey sky.
She was an elfin pinnace; twenty times
I dipped my oars into the silent lake,
And as I rose upon the stroke my boat
Went heaving through the water like a swan –
When from behind that rocky steep, till then
The bound of the horizon, a huge cliff,
As if voluntary power instinct,
Upreared its head. I struck, and struck again,
And, growing still in stature, the huge cliff
Rose up between me and the stars, and still,
With measured motion, like a living thing
Strode after me. With trembling hands I turned,
And through the silent water stole my way
Back to the cavern of the willow tree.
There in her mooring-place I left my bark,
And through the meadows homeward went with grave
And serious thoughts; and after I had seen
That spectacle, for many days my brain
Worked with a dim and undetermined sense
Of unknown modes of being. In my thoughts
There was a darkness – call it solitude,
Or blank desertion – no familiar shapes
Of hourly objects, images of trees,
Of sea or sky, no colours of green fields,
But huge and mighty forms that do not live
Like living men moved slowly through my mind
By day, and were the trouble of my dreams.
Fragment uit "The Prelude" over de rivier Derwent
...
Was it for this
That one, the fairest of all rivers, loved
To blend his murmurs with my nurse's song,
And, from his alder shades and rocky falls,
And from his fords and shallows, sent a voice
That flowed along my dreams? For this, didst thou,
O Derwent! winding among grassy holms
Where I was looking on, a babe in arms,
Make ceaseless music that composed my thoughts
To more than infant softness, giving me
Amid the fretful dwellings of mankind
A foretaste, a dim earnest, of the calm
That Nature breathes among the hills and groves.
...
Prelude: 'Het stelen van de boot'
Vertaling door Jules Grandgagnage (2021)
Ik klom eenzaam in een herdersbootje,
aan een wilg geknoopt in een grot,
zijn gewone thuis. De maan was op,
en 't meer scheen helder tussen de grijze bergen;
Vanaf de oever trok ik aan de riemen,
telkens weer, ritmisch; mijn bootje ging verder,
net als iemand die loopt met statige tred,
die snelheid wil. Het was een steelse daad
van onrustig plezier. Niet zonder de stem
van bergecho's vorderde mijn bootje,
aan weerszij kleine cirkels achterlatend
die in het maanlicht doelloos glinsterden,
tot ze in één spoor van sprankelend licht
met elkaar versmolten. Een steile rots
rees op boven de grot van de wilg,
En toen, zoals het iemand past die trots
en vaardig roeit, fixeerde ik mijn blik
op de ruige top van de heuvel,
die de horizon begrensde - daarachter
niets dan sterren en de grijze lucht.
Twintig keer doopte ik de riemen
van mijn slanke sloep in het stille meer;
Terwijl ik mij verhief bij elke slag,
gleed mijn boot door het water als een zwaan -
Toen plots, van achter die rotsige steilte, tot dan
de verste horizon, een klif oprees
en zijn enorme hoofd verscheen, sloeg ik,
gedreven door instinct, de riemen neer
met grote kracht, en zag, nog steeds groeiend,
de klif tussen mij en de sterren,
traag bewegend als een levend wezen
achter me aan gaan. Met trillende handen
keerde ik de boot en sloop steels
door het stille water naar de wilgengrot.
Daar, op haar ligplaats, liet ik haar achter,
en trok huiswaarts door de weiden, mijn hoofd
vol ernstige en drukkende gedachten.
Nog lang nadat ik dit schouwspel had gezien
werd mijn brein bevangen door een vaag
idee van onbekende manieren van zijn.
In mijn gedachten was er een duisternis -
noem het eenzaamheid, verlaten leegheid -
zonder vertrouwde vormen van objecten,
noch afbeeldingen van bomen, zee of lucht,
geen kleuren van groene velden, maar met vormen,
enorm en machtig, niet levend zoals mensen
leven, die overdag langzaam dwaalden
door mijn hoofd en 's nachts mijn dromen verstoorden.
Fragment uit "The Prelude" over de rivier Derwent
Vertaling door Jules Grandgagnage
Was het daarvoor
Dat een der allermooiste rivieren placht
haar gemurmel te vermengen met 't wiegelied
van mijn verzorgster en, vanuit het lommer
van elzen en rotsige schietstroom en haar ondiepten,
een stem zond die stroomde langs mijn dromen?
Want dit deed jij, O Derwent! vloeiend tussen
grasrijke eilandjes waar ik als zuigeling
naar keek, je gestage muziek aanhorend
die mijn gedachten vormde tot kindse zachtheid,
als voorproef voor mij en de gejaagde mens,
een vermoeden van de rust die Natuur
ademt tussen de heuvels en de boomgaarden.