Dante Alighieri: La Divina Commedia
Inferno • Canto XXVII
Già era dritta in sù la fiamma e queta
per non dir più, e già da noi sen gia
con la licenza del dolce poeta,
quand’ un’altra, che dietro a lei venìa,
ne fece volger li occhi a la sua cima
per un confuso suon che fuor n’uscia.
Come ’l bue cicilian che mugghiò prima
col pianto di colui, e ciò fu dritto,
che l’avea temperato con sua lima,
mugghiava con la voce de l’afflitto,
sì che, con tutto che fosse di rame,
pur el pareva dal dolor trafitto;
così, per non aver via né forame
dal principio nel foco, in suo linguaggio
si convertïan le parole grame.
Ma poscia ch’ebber colto lor vïaggio
su per la punta, dandole quel guizzo
che dato avea la lingua in lor passaggio,
udimmo dire: «O tu a cu’ io drizzo
la voce e che parlavi mo lombardo,
dicendo “Istra ten va, più non t’adizzo”,
perch’ io sia giunto forse alquanto tardo,
non t’incresca restare a parlar meco;
vedi che non incresce a me, e ardo!
Se tu pur mo in questo mondo cieco
caduto se’ di quella dolce terra
latina ond’ io mia colpa tutta reco,
dimmi se Romagnuoli han pace o guerra;
ch’io fui d’i monti là intra Orbino
e ’l giogo di che Tever si diserra».
Io era in giuso ancora attento e chino,
quando il mio duca mi tentò di costa,
dicendo: «Parla tu; questi è latino».
E io, ch’avea già pronta la risposta,
sanza indugio a parlare incominciai:
«O anima che se’ là giù nascosta,
Romagna tua non è, e non fu mai,
sanza guerra ne’ cuor de’ suoi tiranni;
ma ’n palese nessuna or vi lasciai.
Ravenna sta come stata è molt’ anni:
l’aguglia da Polenta la si cova,
sì che Cervia ricuopre co’ suoi vanni.
La terra che fé già la lunga prova
e di Franceschi sanguinoso mucchio,
sotto le branche verdi si ritrova.
E ’l mastin vecchio e ’l nuovo da Verrucchio,
che fecer di Montagna il mal governo,
là dove soglion fan d’i denti succhio.
Le città di Lamone e di Santerno
conduce il lïoncel dal nido bianco,
che muta parte da la state al verno.
E quella cu’ il Savio bagna il fianco,
così com’ ella sie’ tra ’l piano e ’l monte,
tra tirannia si vive e stato franco.
Ora chi se’, ti priego che ne conte;
non esser duro più ch’altri sia stato,
se ’l nome tuo nel mondo tegna fronte».
Poscia che ’l foco alquanto ebbe rugghiato
al modo suo, l’aguta punta mosse
di qua, di là, e poi diè cotal fiato:
«S’i’ credesse che mia risposta fosse
a persona che mai tornasse al mondo,
questa fiamma staria sanza più scosse;
ma però che già mai di questo fondo
non tornò vivo alcun, s’i’ odo il vero,
sanza tema d’infamia ti rispondo.
Io fui uom d’arme, e poi fui cordigliero,
credendomi, sì cinto, fare ammenda;
e certo il creder mio venìa intero,
se non fosse il gran prete, a cui mal prenda!,
che mi rimise ne le prime colpe;
e come e quare, voglio che m’intenda.
Mentre ch’io forma fui d’ossa e di polpe
che la madre mi diè, l’opere mie
non furon leonine, ma di volpe.
Li accorgimenti e le coperte vie
io seppi tutte, e sì menai lor arte,
ch’al fine de la terra il suono uscie.
Quando mi vidi giunto in quella parte
di mia etade ove ciascun dovrebbe
calar le vele e raccoglier le sarte,
ciò che pria mi piacëa, allor m’increbbe,
e pentuto e confesso mi rendei;
ahi miser lasso! e giovato sarebbe.
Lo principe d’i novi Farisei,
avendo guerra presso a Laterano,
e non con Saracin né con Giudei,
ché ciascun suo nimico era cristiano,
e nessun era stato a vincer Acri
né mercatante in terra di Soldano,
né sommo officio né ordini sacri
guardò in sé, né in me quel capestro
che solea fare i suoi cinti più macri.
Ma come Costantin chiese Silvestro
d’entro Siratti a guerir de la lebbre,
così mi chiese questi per maestro
a guerir de la sua superba febbre;
domandommi consiglio, e io tacetti
perché le sue parole parver ebbre.
E’ poi ridisse: “Tuo cuor non sospetti;
finor t’assolvo, e tu m’insegna fare
sì come Penestrino in terra getti.
Lo ciel poss’ io serrare e diserrare,
come tu sai; però son due le chiavi
che ’l mio antecessor non ebbe care”.
Allor mi pinser li argomenti gravi
là ’ve ’l tacer mi fu avviso ’l peggio,
e dissi: “Padre, da che tu mi lavi
di quel peccato ov’ io mo cader deggio,
lunga promessa con l’attender corto
ti farà trïunfar ne l’alto seggio”.
Francesco venne poi, com’ io fu’ morto,
per me; ma un d’i neri cherubini
li disse: “Non portar: non mi far torto.
Venir se ne dee giù tra ’ miei meschini
perché diede ’l consiglio frodolente,
dal quale in qua stato li sono a’ crini;
ch’assolver non si può chi non si pente,
né pentere e volere insieme puossi
per la contradizion che nol consente”.
Oh me dolente! come mi riscossi
quando mi prese dicendomi: “Forse
tu non pensavi ch’io löico fossi!”.
A Minòs mi portò; e quelli attorse
otto volte la coda al dosso duro;
e poi che per gran rabbia la si morse,
disse: “Questi è d’i rei del foco furo”;
per ch’io là dove vedi son perduto,
e sì vestito, andando, mi rancuro».
Quand’ elli ebbe ’l suo dir così compiuto,
la fiamma dolorando si partio,
torcendo e dibattendo ’l corno aguto.
Noi passamm’ oltre, e io e ’l duca mio,
su per lo scoglio infino in su l’altr’ arco
che cuopre ’l fosso in che si paga il fio
a quei che scommettendo acquistan carco.
DE HEL - ZANG XXVII
(Vertaling Jules Grandgagnage, 2025)
Reeds was de vlam weer opgericht en stil
daar zij niet meer sprak, en verliet ons nu
met de toestemming van de vriendelijke dichter,
toen een andere, die erachter kwam,
ons de ogen deed wenden naar haar top
door een verward geluid, dat eruit kwam.
Gelijk de Siciliaanse stier, die het eerst loeide
met de klaagzang van hem, en dat was juist,
die hem had gevormd met zijn vijl,
loeide met de stem van de gekwelde,
zodat hij, ofschoon van koper,
toch van angst doordrongen scheen te zijn:
Zo, zonder enige uitweg of uitgang
uit het vuur, werden de droeve woorden
in het begin omgezet in hun eigen taal.
Maar nadat ze hun reis hadden voltooid
omhoog tot aan de punt, die nu een trilling kreeg
die hun tong op de doortocht had gegeven,
hoorden wij zeggen: "O jij tot wie ik mijn stem richt,
die zo-even nog Lombardisch sprak,
zeggende: 'Ga nu heen, ik dring er niet meer op aan,''
hoewel ik wat laat ben, hoeft dit je niet te beletten
wat langer te blijven om met mij te praten;
Je ziet dat ik er niet om geef, en ik brand!
Als je maar pas in deze blinde wereld
bent gevallen uit dat zoete Latijnse land,
vanwaar ik al mijn schulden draag,
zeg dan: Hebben de Romagnolers vrede of oorlog?
Want ik kwam uit de bergen tussen Urbino
en het juk waar de Tiber ontspringt."
Nog steeds voorovergebogen luisterde ik,
toen mijn Leider me in mijn zij aanraakte,
en zei: "Spreek jij nu: deze is een Latijner."
En ik, die mijn antwoord al klaar had,
begon onmiddellijk te spreken:
"O ziel, die daar beneden verborgen bent,
Uw Romagna is niet en is nooit geweest
zonder oorlog in het hart van haar tirannen;
maar geen open oorlog liet ik daar nu achter.
Ravenna staat er zoals het al jaren staat;
de Adelaar van Polenta broedt daar,
zodat hij Cervia met zijn vleugels dekt.
De stad die ooit zo lang verzet bood
en de Fransen op een bloedige hoop stapelde,
ligt weer onder de groene klauwen.
En de oude bulhond en de nieuwe van Verrucchio,
die Montagna tot slechte regering maakten,
gebruiken hun tanden zoals ze gewend zijn
De steden Lamone en Santerno
leidt de leeuw uit het witte nest,
die van zomer naar winter van kant wisselt.
En de stad waarvan de Savio de flank bespoelt,
omdat ze zich tussen de vlakte en de berg bevindt,
leeft tussen tirannie en een vrije staat.
Wie bent u, vertel het me alstublieft;
wees niet stugger dan anderen zijn geweest,
zo uw naam in de wereld hoog wordt gehouden."
Nadat het vuur nog wat verder had geraasd
op zijn eigen manier, bewoog het de spitse punt
heen en weer, en gaf toen deze adem:
"Als ik geloofde dat mijn antwoord was gericht
aan iemand die ooit naar de wereld zou terugkeren,
zou deze vlam zonder nog te flikkeren stilstaan;
maar omdat niemand ooit uit deze diepte
is teruggekeerd, als ik de waarheid hoor,
antwoord ik zonder angst voor schande:
Ik was een man van het zwaard, en dan cordelier,
aldus omgord meende ik boete te doen;
En dat vertrouwen zou vervuld zijn,
zonder de Hogepriester, (dat het kwaad hem treffe!)
die mij terugbracht tot mijn eerste zonden;
en hoe en waar zal ik je nu uitleggen.
Toen ik nog de vorm van bot en vlees had,
die mijn moeder mij schonk, waren mijn daden
niet die van een leeuw, maar van een vos.
De slimmigheden en bedekte wegen,
ik kende ze alle; en deed dat zo kunstig
dat de roep ervan uitging naar de hele wereld.
Toen ik nu in dat deel van mijn leven
was aangekomen, wanneer iedereen
de zeilen moet strijken en de touwen moet oprollen,
toen beviel me niet meer wat mij voorheen beviel,
en ik bekeerde mij berouwvol;
Ach wee mij! En het zou me gebaat hebben.
De leider van de nieuwe Farizeeën
die een oorlog voerde nabij het lateraan,
en niet met de Saracenen noch met de Joden,
want elk van zijn vijanden was christen,
en geen van hen had Akko kunnen veroveren,
noch handel gedreven in het land van de sultan,
Noch het hoge ambt, noch de heilige ordes,
achtte hij in zich, nog in mij het koord
dat zijn gegorden placht mager te maken.
Maar zoals Constantijn Sylvester riep
om zijn melaatsheid te genezen, in Soracte,
Zo vroeg hij mij als heelmeester
om hem van zijn koortsige trots te genezen :
Hij vroeg mij om raad en ik zweeg
omdat zijn woorden dronken leken.
Toen zei jij: "Laat je hart niet achterdochtig zijn,
vanaf nu geef ik je aflaat en jij leert mij
hoe ik Palestrina kan onderwerpen.
Ik kan de hemel sluiten en ontsluiten,
zoals je weet; daarom zijn er twee sleutels,
die mijn voorganger niet dierbaar waren."
Toen, gedreven door gewichtige argumenten
waardoor zwijgen me slechter leek,
sprak ik: "Vader, aangezien u mij wast
van die zonde waarin ik nu moet vallen:
Veel beloven en weinig vervullen
zal u doen triomferen op uw verheven troon."
Franciscus kwam later, toen ik dood was,
voor mij; maar een der zwarte cherubijnen
zei tegen hem: 'Neem hem niet; doe mij geen kwaad;
Hij moet onder mijn dienaren komen,
omdat hij bedrieglijk advies gaf;
vanaf toen heb ik hem in de haren gezeten;
Want wie geen berouw heeft, kan niet worden vrijgesproken,
noch kan iemand berouw hebben én tegelijk willen,
omdat tegenstrijdigheid dit niet toelaat.'
O ellendige ik! Hoe huiverde ik
Toen hij me vastgreep en zei: 'Misschien
dacht je niet dat ik een logicus was!'
Hij droeg me naar Minos, die acht keer
zijn staart kronkelde om zijn harde rug:
toen beet hij er in grote woede in
en zei: 'Dit is een schuldige van het woeste vuur;'
Daarom ben ik hier waar jij kijkt, verloren,
en beklaag ik mij om zo bekleed te gaan."
Toen hij aldus zijn verhaal had voltooid,
verdween de vlam onder geweeklaag,
kronkelend en klapperend met haar scherpe hoorn.
Verder gingen we, zowel ik als mijn leider,
de rots op naar een andere boog
die de gracht overbrugt, waar tol wordt betaald
door hen die, door tweedracht te zaaien, zichzelf belasten.