General Prologue (lines 1-18)
door Geoffrey Chaucer
Whan that Aprill with his shoures soote
The droghte of March hath perced to the roote
And bathed every veyne in swich licour
Of which vertu engendred is the flour
Whan Zephirus eek with his sweete breeth
Inspired hath in every holt and heeth
The tendre croppes and the yonge sonne
Hath in the Ram his half cours yronne
And smale foweles maken melodye
That slepen al the nyght with open eye
So priketh hem nature in hir corages
Thanne longen folk to goon on pilgrimages
And palmeres for to seken straunge strondes
To ferne halwes kowthe in sondry londes
And specially from every shires ende
Of Engelond to Caunterbury they wende
The hooly blisful martir for to seke
That hem hath holpen whan that they were seeke
Openingsregels van de General Prologue
Vertaling van Jules Grandgagnage (2021)
Als april zijn geurige buien sproeit,
de maartse droogte uit elke wortel vloeit
en elke nerf in haar vocht doet baden
dat kracht verleent om bloemen van te maken;
Wanneer ook Zephirs zoete adem waait
en ieder bos en hei zich weer verfraait
met tere scheuten, en de jonge zon
zijn halve baan in Ram heeft afgerond;
Als kleine vogels opgewonden fluiten
die 's nachts slapen zonder een oog te sluiten,
(zo maakt de natuur hun hartjes onbedaard)
dan verlangt het volk naar bedevaart
en gaan pelgrims op zoek naar vreemde stranden,
naar heiligdommen befaamd in verre landen.
Vertrokken vanuit Engelands verste hoeken
willen zij Canterbury bezoeken,
om de heilige martelaar te eren
die hen geholpen had om ziekten te weren.